Dat de grens tussen objectiviteit en subjectiviteit soms vaag kan zijn, bleek vandaag opnieuw tijdens mijn gesprek met grafisch ontwerper Tim Knapen, in zijn atelier te Antwerpen.
Ik had hem gecontacteerd om inspiratie op te doen voor de (mogelijke grafische) uitwerking van mijn data die ik heel binnenkort zal verzamelen in Genk op de bus. Ik kwam met meer vragen buiten dan ik ben binnen gegaan.
Volgens Latours kan objectiviteit bereikt worden door de terugkeer naar het object, door het uitvoerig beschrijven van het object. Door de beschrijvingen is de "lezer" in staat zich als het ware te verplaatsen van het ene gezichtspunt naar het andere gezichtspunt en als dusdanig het object te bekijken op een object-ieve manier, los van zijn eigen (enge) gezichtspunt. (Denk bijvoorbeeld aan het lezen van een uitvoerige beschrijving van een standbeeld, waardoor je je als lezer een precies beeld kan vormen van het standbeeld an sich.) Verklaringen en frameworks zijn overbodig volgens Latours. Als een beschrijving een goede is, zit "de uitleg" in de beschrijving. Datgene wat je nodig hebt om te begrijpen zit dus vervat in de concrete, rijke beschrijving van wat is. Als je nog een bijkomende verklaring moet geven om een ander duidelijker te stellen, dan is je beschrijving eigenlijk geen goede beschrijving. Als een verklaring wel relevant is, dan kan ze in feite mee opgenomen worden als een deel van de uitvoerige beschrijving, aldus Latours.
Ik wil dus iets tonen van de Genkse werkelijkheid op de bus. Zitten er mensen op de bus? Hoe zitten die mensen op de bus: zitten ze met hun gezicht naar elkaar, kijken ze voortdurend uit het raam,...? Zijn het kinderen, volwassenen, jongeren, bejaarden die de bus nemen? Spreken deze mensen met elkaar? En als ze spreken, hoe verloopt dat dan? Kortom, alle menselijke activiteit die op de bus gebeurt, zal ik beschrijven en nadien tonen op een zo objectief mogelijke manier.
Objectiviteitsvragen werpen zich nu op twee niveaus op: het niveau van de beschrijvingen zelf en dat van het tonen van die werkelijkheid. In feite is het mijn eigen rol in dit onderzoeksproces die ik moet bevragen. Afhankelijk van hoe ik de data verzamel, ben ik meer of minder objectief aan het werk.
Als ik besluit gewoon op de bus te gaan zitten gedurende een periode en alles wat tot mij komt op te schrijven (letterlijk met pen en papier), zal ik hoogstwaarschijnlijk zaken missen, over het hoofd zien, als het druk is misschien geen tijd hebben om erg concreet te zijn, enzovoort. Ik zit tevens op een bepaalde manier te kijken naar wat zich wel of niet afspeelt voor mijn neus. Ik neem letterlijk een bepaald standpunt in om te kijken naar de werkelijkheid. Door al schrijvend beschrijvingen te maken van het object (de gebeurtenissen op de bus) verarmen mijn fysieke mogelijkheden de data. Zij zijn dan slechts een fractie van de werkelijkheid. Mijn fysische ik is op dat moment niet in staat alles wat echt gebeurt op te nemen in de nota's. Ik leg dan maar een deel van de werkelijkheid vast. In die zin ben ik dan niet zo objectief werkzaam als ik zou willen, gesteld dat ik objectiviteit benader zoals Latours en aldus mijn object (de gebeurtenissen op de bus) uitvoerig en langs alle mogelijke kanten wil beschrijven.
Misschien is het mogelijk hulpmiddelen te vinden die helpen mijn fysische beperktheden te overstijgen om zo te komen tot een rijkere beschrijving. Zo kan het gebruik van een camera (bewegend rijk materiaal), fototoestel (statisch rijk materiaal) of digicorder (rijk geluidsmateriaal) mijn enge gezichtspunt verbreden. Al moet er wel aan toegevoegd worden dat ook deze middelen nog steeds niet alles zullen kunnen vastleggen, omdat ook zij een eigen standpunt, -plaats, zullen innemen.
Ik zal uitzoeken welke middelen ik kan gebruiken om mijn Genkse busbeschrijvingen zo rijk en objectief mogelijk te maken, wetende dat ik een snede uit de werkelijkheid zal verkrijgen en niet de hele werkelijkheid.
Het tweede niveau waar een objectiviteitsvraag zich opwerpt is dat van het tonen van de uit de werkelijkheid verkregen snede. Die snede is zoals het woord zelf zegt, slechts een uitgesneden stukje van de werkelijkheid. Op dat punt is al een deel van de "terugkeer naar het object" verloren. Objectiviteit verliest al wat kracht hier, gewoon omdat ik, samen met mijn hulpmiddelen een hand heb gehad in het opnemen, het vastleggen van de data. Daar komt bovenop dat de objectiviteit weer een beetje moet inboeten op het moment dat ik de snede wil tonen. Dat moment wordt wat subjectiever omdat ik zelf kies wat ik toon. Ik selecteer uit de snede. De selectie zelf blijft het weergeven van wat is, van de data, zonder dat ik er iets aan toevoeg. Maar het moment van selecteren is een ingrijpen van mij. (Ik moet me dan eigenlijk ook de vraag stellen of een grafisch-artistieke uitwerking wel de mogelijkheid in zich draagt om de selectie alleen maar te tonen zonder verdere interpretatie. Mijn geplande ontmoeting met kunstenaar Peter Van Eyck zal hier misschien wat meer klaarheid in brengen.) Naarmate de datahoeveelheid toeneemt, wordt een selectie hieruit meer prangend. Als ik bij wijze van spreken 5 uur film zou hebben, kan ik onmogelijk heel deze hoeveelheid materiaal tonen tijdens een toonmoment dat beperkt is in tijd. Ommestaanders die alleen dit tonen aanschouwen, kennen noch de snede, noch de werkelijkheid waaruit ze ontstaan is.
Dit is toch iets om stil bij te staan. Er doet zich een verarming voor van de datarijkdom (de gebeurtenissen op de bus) op het niveau van de beschrijving zelf en op het niveau van selectie voor het toonmoment. Ik moet me hier bewust van zijn voor ik op de bus zal gaan zitten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten